Thema’s > Flora en Fauna
Oostenrijk is met 38% bos een van de bosrijkste landen van Europa. De begroeiing van de berghellingen verschilt door de temperatuurverschillen. Tot 800 meter veel akkers en weiden. Boven de 800 meter loofbomen en nog wat hoger veel naaldwouden. De boomgrens wordt bereikt na 1800 meter hoogte. Daarboven beginnen de alpenweiden (Matten).
In de winter liggen de weiden onder de sneeuw, maar in de lente verschijnt een zeer gevarieerde begroeiing met felle kleuren. Je kunt dan edelweiss, anemoon, viooltje, alsem, zeeroos, vuurlelie en sneeuwroos tegenkomen. Boven 2200 meter groeit er geen gras meer. Op de kale rotsen groeien alleen nog wat mos en vetplantjes. Boven de 2800 meter, het gebied van de eeuwigdurende sneeuw, vindt men rotsen zonder planten-groei. De dierenwereld sluit in veel opzichten aan bij die van Zuid-Duitsland en Zwitserland. In de Oostenrijkse bossen leven herten, reeën, wilde zwijnen, vossen, dassen en eekhoorns. Af en toe is een bruine beer te zien. Lynx en wilde kat zijn door de mens in de Oostenrijkse natuur gebracht.
In het hooggebergte leven alpenmarmotten (Murmeltier), sneeuwhazen, steenbokken en gemzen. In gemengde bossen leven de spotvogel, auerhaan en verschillende soorten spechten en mezen. In de rotsen broeden gier- en rotszwaluw en rond en boven de boomgrens vinden we de raaf, de oehoe, de steenarend en de lammergier, de grootste roofvogel van Europa. Verschillende soorten hagedissen, kikkers en padden leven in de buurt van poelen en moerassen. Ook de alpensalamander is een bekende verschijning. Het natuurreservaat Neusiedlersee is wereldberoemd; dit grote en zeer ondiepe zoetwatermeer met zeer wisselende waterstand is belangrijkheid vanwege zijn grote vogelrijkdom. Hier broeden o.a. ooievaar, lepelaar, purperreiger en kleine zilverreiger.